Dobbelen

1. In de groep wordt een tekst gelezen en besproken.
2. De kinderen gaan in groepjes zitten. De eerste dobbelt met de dobbelsteen. Met het woord dat bovenop komt wordt een vraag bedacht over de tekst.
3. De rest van het groepje geeft antwoord op de vraag.
4. De vragen en antwoorden worden opgeschreven.
5. De leerkracht vraagt naar de samenwerking en een aantal vragen.
Geschikt voor:
1. Tekstbegrip bij taal en zaakvakken.
 Deze werkvorm is heel geschikt voor het bevorderen van tekstbegrip.
 Er kunnen ook twee dobbelstenen worden gebruikt, nog één met werkwoordvervoegingen.
 Er kunnen ook cijfers op de dobbelsteen gezet worden. De kinderen gooien met
twee dobbelstenen en maken een som van de getallen.
 In plaats van dobbelstenen kunnen ook kaarten worden gebruikt. De kinderen
mogen dan zelf een woord uitkiezen. Voorbeelden zijn: “wat is”, “wie kan”,
“wanneer heeft”.
 De leerkracht kan er voor kiezen om één dobbelsteen vast te leggen om zo de soort
vragen te structureren. De kinderen gooien met de andere dobbelsteen.