Coöperatief leren: meetkunde en meten

Coöperatieve werkvormen meetkunde

Coöperatieve werkvormen ‘meten’:
Digitaal naar analoog 3

Tijd in beeld
Maanden
Digitaal naar analoog 2
Digitaal naar analoog 2
Geboortedata
Analoge klok
Digitale tijd
Kalender
Rekenen met tijd

Wandel – wissel uit

1. De kinderen verspreiden zich en lopen rond.
2. De leerkracht roept: “Sta stil” en de kinderen stoppen met rondlopen. 3. De kinderen vormen tweetallen met diegene die het dicht bij staat.
4. De leerkracht stelt een vraag of geeft een opdracht.
5. De kinderen wisselen hun antwoord uit.

Geschikt voor:

1. Open vragen.
2. Informatie uitwisselen.

Binnencirkel-buitencirkel

1. De leerkracht vormt tweetallen. Binnen een tweetal is een leerling nummer 1 en de ander 2. De nummers 1 vormen een cirkel, als de cirkel er staat zoeken de nummers 2 hun partner op en gaan daar achter staan. De nummers 1 draaien zich om en kijken naar hun partner.
2. De leerkracht stelt een vraag. De buitencirkel geeft het antwoord en de binnencirkel luistert. Dan worden de rollen omgedraaid.

3. De partners geven elkaar een rechterhand en draaien de rechterschouders naar elkaar toe. Dan schuiven ze vijf plaatsen op. Elk kind die ze tegenkomen geven ze een high five en wordt er geteld.
4. Er worden nieuwe partners gevormd en een nieuwe vraag gesteld.

Legpuzzel

1. De leerstof wordt verdeeld in gelijkwaardige delen.

2. De kinderen worden verdeeld in heterogene groepen. (stamgroep)
3. Groepsvorming: kinderen bedenken een groepsnaam of groepslogo.
4. De leerkracht nummert de groepsleden van de stamgroepen. Alle nummers 1 gaan bij elkaar zitten etc. De leerkracht verdeelt de onderwerpen. Dit worden de expertgroepen.
Ze bestuderen de tekst, maken aantekeningen of een samenvatting.
5. Kinderen keren terug naar de stamgroep en vertellen om de beurt wat ze geleerd hebben in de expert-groep. Ze voegen de informatie bij elkaar en maken een groepswerkstuk.
6. Het groepsresultaat wordt geëvalueerd.

Genummerde hoofden

1. De kinderen krijgen allemaal een nummer.

2. De leerkracht stelt een vraag. Elk kind moet na zoveel minuten het antwoord weten.
3. Iedereen denkt voor zichzelf na en schrijft een antwoord op.
4. De kinderen steken hun hoofden bij elkaar. Om de beurt (rotonde werkvorm) brengen ze een antwoord in. Ze komen samen tot een antwoord.
5. De leerkracht noemt een nummer en de kinderen met dat nummer steken hun hand op en geven het antwoord op de vraag.

Geschikt voor: open en gesloten vragen.

Drie stappen interview

Vaak moeten leerlingen veel samen doen maar hoe goed luisteren leerlingen naar elkaar? Deze werkvorm zorgt voor goed luisteren.

Werkwijze

  • Eerst worden er groepen van vier gevormd. Binnen elke groep worden de leerlingen genummerd als A, B, C en D. Hierna wordt de vraag aan de groepen gesteld. Dat kan een meningsvormende vraag zijn maar ook een vraag over behandelde leerstof.
  • De rest gaat als volgt: A ondervraagt B en C ondervraagt D. Hierna wordt het omgekeerde gedaan, B ondervraagt A en D doet dat bij C.
  • Hierna geeft A weer wat B heeft gezegd of uitgelegd en daarna doet B dat van A. Voor C en D geldt hetzelfde.
  • Daarna vindt een rapportage plaats waarna eventueel een klassendiscussie kan plaatsvinden.

    Deze werkvorm kan heel nuttig zijn als je wilt dat leerlingen bepaalde vaardigheden van elkaar leren. Een vraag zou kunnen zijn: Bevraag elkaar hoe je deze toets hebt voorbereid.

Expertgroepjes

Deze werkvorm is zeer geschikt als er veel informatie moet worden verwerkt en er een behoorlijk ingewikkelde opdracht is gegeven.

Werkwijze

  • Er is een centrale vraag of opdracht die meestal door de leerkracht wordt gesteld. De docent verdeelt deze complexe opdracht in net zo veel goede deelvragen/opdrachten als er nodig zijn voor elke groep.
  • De individuele leden van elke groep beantwoorden hun eigen deelopdracht. Zij zijn nu de expert voor dat deel van de opdracht binnen hun groep.
  • De expert presenteert nu zijn kennis aan de andere leden van de groep. Dit herhaalt zich voor de andere experts. Hierna is de hele groep expert geworden voor de gehele opdracht. De leerkracht controleert door willekeurige leden van verschillende groepen vragen te stellen.

    Variatie

    Een variant hierop is dat uit alle groepen de experts van dezelfde deelvraag eerst bij elkaar gaan zitten. Gezamenlijk tot een uitkomst komen en daarna weer in hun eigen groep gaan zitten waarna de uitwisseling weer op gang komt.

Check-in duo’s

Deze werkvorm is zeer geschikt als je als docent snel de antwoorden wilt controleren op vragen waarbij maar één antwoord goed is. Bijvoorbeeld meerkeuzevragen of uitwerkingen van oefensommen.

Werkwijze

  1. De eerste stap is individueel. Elke leerling voert de opdracht of opdrachten individueel uit.
  2. De tweede stap is check-in-duo’s. Elke leerling vergelijkt zijn antwoord(en) met die van een andere leerling. Mochten er verschillen zijn in hun antwoorden dan wordt er gezamenlijk naar het juiste antwoord gezocht.
  3. Eventueel vindt deze stap nog eens plaats met een ander duo.
  4. Daarna de laatste stap, de check-in-de-klas. Hierbij worden alleen die vragen beantwoord waarover binnen de duo’s geen overeenstemming is bereikt. De andere leerlingen worden daarbij ook aangesproken.

Afspraken op de eerste schooldag

De eerste schooldag komt eraan; de dag dat je afspraken maakt met de leerlingen.
Belangrijk is dat er een duidelijk verschil is tussen afspraken en regels.
Afspraken spreek je af en worden niet opgelegd.
Regels worden opgelegd door de leerkracht, directeur,…

Wat je kan doen op de eerste schooldag is de kinderen in groepjes van 4 plaatsen en aan de hand van de placematmethode de kinderen laten opschrijven wat ze belangrijk vinden qua afspraken in de klas. Eerst schrijven ze zelf op wat ze belangrijk vinden.
Daarna bespreken ze met z’n vieren en noteren ze voor hun de belangrijkste zaken.

Als dat gebeurd is, leer je de kinderen alvast aan dat als ze straks hun afspraken willen formuleren, dat ze ze niet formuleren als: “je mag niet lopen in de gang” maar wel: “in de gang  wandelen we”. Probeer ten allen tijde het woord “niet” uit afspraken te bannen.
(Als ik namelijk zeg dat je NIET aan een banaan mag denken… denk je namelijk wel aan een banaan!)

Als dat gebeurd is, laat je de kinderen hun afspraken op het bord zetten of op verschillende blaadjes schrijven en in de klas verspreiden. De kinderen krijgen dan elk 10 munten (of andere voorwerpen) die ze dan bij de afspraken mogen leggen. Bij die afspraken die ze het allerbelangrijkste vinden leggen hun munten. Ze kunnen kiezen om 1 munt bij de afspraken te leggen, maar misschien vinden ze een afspraak wel zo belangrijk dat ze er 3 munten achterlaten.

Op het einde kan je dan oplijsten welke afspraken het allerbelangrijkste zijn (door ze bovenaan het blad te zetten) en zo het lijstje af te werken. Zit er een afspraak bij die je helemaal niet zint als leerkracht kan je natuurlijk wel vertellen  dat jij VETO-recht hebt. Als er een afspraak tussenzit die echt niet kan,… beslis jij nog altijd!

Zo maak je een mooie start, vanuit de kinderen en ben je klaar om te starten.