Om een klas bij een bepaald onderwerp in groepjes te verdelen en ze tegelijkertijd te activeren kun je kaarten gebruiken. Maak een totaal aantal kaarten dat gelijk is aan het aantal leerlingen in een klas. Maak sets van kaarten die bij elkaar horen. Elke set bij elkaar horende kaarten heeft iets gemeenschappelijks. Het aantal kaarten dat bij elkaar hoort bepaalt de grootte van de groep.
Werkwijze
Iedere leerling krijgt aan het begin van de opdracht een kaart. De leerlingen gaan op zoek naar de leerlingen met de bijbehorende kaarten.
Voorbeeld
Een voorbeeld uit de wiskunde. Als het onderwerp ruimtefiguren is, dan is op elk kaartje een ruimtefiguur te vinden. Elke groep heeft een eigen figuur. Als de groep is gevormd kunnen ze daarna hun figuur gaan benoemen en eigenschappen gaan opzoeken. De docent kan aan elke groep vragen wat ze van hun figuur af weten.